De geschiedenis van de contactlens
De 16e eeuw
De bekende Italiaanse uitvinder Leonardo da Vinci kwam als eerste met een concept dat leek op een contactlens. Da Vinci maakte namelijk schetsen van een mogelijke oplossing voor het corrigeren van brekingsfouten die een slecht gezichtsvermogen veroorzaken. Hij liet in deze schetsen zien hoe het probleem kon worden verholpen door te kijken door de bodem van een glazen kom gevuld met water. Je gezicht onderdompelen in een kom met water is natuurlijk een nogal onpraktische manier om goed te kunnen zien, maar het bewees wel dat hij het concept van de werking van de contactlens begreep.
De 17e eeuw
De Franse filosoof René Descartes ontwikkelde dit concept verder. In een essay beschreef hij de effecten van het gebruik van een reageerbuis gevuld met water om een vergelijkbaar resultaat als Da Vinci te bereiken. Descartes beschreef in dit essay dat het water alleen het hoornvlies hoefde aan te raken in plaats van het hele oog. Zijn idee om een reageerbuis in plaats van een kom water te gebruiken was eenvoudiger dan Da Vinci had voorgesteld, maar het was natuurlijk nog steeds niet een heel praktische oplossing.
De 19e eeuw
Wetenschapper Thomas Young bracht de ideeën van Descartes in de praktijk door lenzen te maken met behulp van zijn voorgestelde techniek. Hij verkleinde de lengte van de buisjes om een lens te maken die ongeveer een kwart zo groot was. Hij gebruikte was om de buisjes aan zijn ogen te lijmen. Zoals te verwachten bleek dit niet aan te slaan als een nieuwe trend!
Een andere Britse wetenschapper, John Herschel, had een idee dat dichter in de buurt kwam van de contactlenzen die we tegenwoordig kennen. Hij maakte mallen van het menselijk oog en gebruikte deze mallen vervolgens om de voorkant van corrigerende lenzen te ontwerpen. Zijn idee werd later die eeuw werkelijkheid. Het wordt betwist wie de eerste was die de eerste glazen contactlens maakte, waarbij zowel F.A. Mueller als Adolf E. Fick als uitvinders worden genoemd. Maar wie het ook was: de beide prototypes waren gemaakt van glas en bedekten het hele vooroppervlak van het oog.
Hoewel deze lenzen nuttig waren voor het corrigeren van het gezichtsvermogen, veroorzaakten de lenzen wel problemen. Omdat ze van glas waren, voelden deze lenzen behoorlijk zwaar aan op het oog. De lenzen bedekten het hele oog, daardoor kon er geen vocht bij het oog komen om het oog te hydrateren. Daarbij is glas sowieso al niet heel zuurstofdoorlatend, dus dit zorgde voor een ongemakkelijk zittende en potentieel gevaarlijke contactlens.
De 20e eeuw
De Amerikaanse optometrist William Feinbloom ontwikkelde een contactlens die glas en plastic combineerde. Een glazen gedeelte bedekte het hoornvlies terwijl een plastic omhulsel op het wit van het oog (sclera) zat. Dit was niet alleen een lichtere lens met een betere zuurstofdoorlaatbaarheid, maar het plastic was ook beter voor de natuurlijke weefsels van het oog dan glas. Hierdoor zat de lens een stuk comfortabeler.
Kevin Touhy bracht het lensontwerp naar een volgende fase. Zijn lenzen waren klein en gemaakt van een niet-poreus plastic genaamd polymethylmethacrylaat. De lenzen bewogen tijdens het knipperen, waardoor er meer zuurstof in het oog kon komen en de lens langer gedragen kon worden zonder irritatie te veroorzaken.
Dankzij deze comfortabele lens werden contactlenzen in de jaren vijftig en zestig een stuk populairder. En naarmate de populariteit toenam, werd de technologie die werd gebruikt om de lenzen te maken steeds geavanceerder.
De Tsjechische chemicus Otto Wichterle zorgde voor een enorme doorbraak bij het maken van de eerste hydrogellenzen. Samen met zijn collega Drahoslav Lim creëerden ze een materiaal dat tot 40% water absorbeerde, dat ook transparant was en in een comfortabele lensvorm kon worden gegoten. Grappig feitje: met behulp van de speelgoedbouwdoos van zijn zoon produceerde Wichterle de eerste vier hydrogellenzen.
Naarmate de productietechnologie geavanceerder werd, werden contactlenzen steeds dunner. Begin jaren zeventig bracht Bausch & Lomb de eerste commerciële zachte hydrogellenzen uit. Later kwamen multifocale lenzen en torische lenzen voor presbyopie en astigmatisme op de markt.
In de jaren tachtig werden daglenzen op de markt gebracht, dit zorgde voor een belangrijke verandering in de manier waarop mensen tegen contactlenzen aan keken. De lenzen werden handiger en hygiënischer in gebruik. Brildragers die normaal geen lenzen zouden dragen, konden nu lenzen dragen voor speciale gelegenheden of tijdens het sporten.
Tijdens de jaren tachtig was er ook vooruitgang in de materialen die voor contactlenzen werden gebruikt. Zo kwamen er lenzen voor langdurig gebruik op de markt. Contactlenzen waren inmiddels zo licht geworden, met een hoog watergehalte en heel zuurstofdoorlatend, dat ze in sommige gevallen zelfs ‘s nachts tijdens het slapen konden worden gedragen.
De 21e eeuw
Eind jaren negentig en begin 2000 werd silicone hydrogel het meest populaire materiaal om lenzen van te maken. Dit materiaal laat tot wel vijf keer meer zuurstof door naar het oog. Lenzen gemaakt van silicone hydrogel absorberen zelfs meer water dan hydrogellenzen. Dit houdt in dat ze zeer flexibel zijn, zodat ze goed aansluiten op de ogen. Daglenzen van silicone hydrogel werden steeds populairder, omdat deze lenzen zo makkelijk en hygiënisch in gebruik zijn.
Tegenwoordig
De contactlenstechnologie is zich blijven ontwikkelen met nieuwe materialen, zoals Comfilcon A. Comfilcon A is een materiaal dat bestaat uit silicone hydrogel. Het wordt bijvoorbeeld gebruikt bij de productie van de populaire Biofinity lenzen. Comfilcon A contactlenzen zijn zacht en flexibel. Ze passen uitstekend op het oog en voelen daardoor heel comfortabel aan.
En in de toekomst komen er wellicht zogenaamde slimme contactlenzen op de markt. Bijvoorbeeld lenzen die een speciale functie hebben waarmee ze kunnen inzoomen op objecten of teksten beter leesbaar kunnen maken. Ook zijn er meerdere techbedrijven bezig met het ontwikkelen van contactlenzen die medicijnen kunnen afgeven in het oog.